Het vierde interview van deze reeks brengt ons naar Antwerpen, waar vliegende reporter Peter Hulsmans samenkwam met Robert de Ceuster (1931) en Fernand Peeters (1943).
Robert, hoe was jouw kindertijd?
Ik ben tot mijn 16 naar school gegaan in Temse. Mijn vader overleed toen ik 12 was en mijn moeder moest voor werken voor onze kost. Ik ben altijd tevreden geweest dat ik mijn school kon afmaken. Na de vakschool ben ik beginnen te werken bij Cockerill Yards. Dat was op 7 oktober 1947. Als je niet bij de vakbond was toen raakte je niet binnen. Cockerill was een rood bastion. Er werkten daar toen zo’n 3000 man.
Had je toen reeds een syndicale reflex?
Ik heb me bij Cockerill (foto rechts: Cockerill Yards) altijd het lot van de jongeren aangetrokken en ik was hun spreekbuis. Vele jongeren begonnen al met 14 jaar te werken als zogenaamde ‘heetmakers’. Ze moesten dan de klinknagels waarmee de staalplaten aan mekaar werden geklonken heet maken.
Om beter kennis te krijgen van de problematiek van onder andere de jongeren ben ik verschillende keren een week naar Blankenbergen geweest voor de opleidingen van het ABVV. Die opleidingen waren zeer interessant, omdat je de ene dag secretaris was, dan eens delegee of ondernemingsraadslid. Je maakte kennis met ieder aspect van de vakbond. Het was een hele opoffering om iedere keer een week weg te zijn, maar ik heb het altijd met heel veel goesting en overtuiging gedaan.
Kreeg jij ook de kans om je middelbaar af te maken, Fernand?
Ik ben zoals velen in die tijd naar school geweest tot mijn veertiende jaar. Makkelijk was het toen niet. Mijn ouders waren er blij mee dat je geld binnenbracht.
Hoe zag je professionele loopbaan eruit?
Ik ging werken in een kleine scheepswerf (Chantier Navals et Ateliers de construction de Hemixem SA). Na 14 dagen proeftijd kreeg ik een vast contract.
In augustus 1957 begon ik aan 475 frank per week. We maakten daar boten voor toenmalig Congo. De boten werden volledig gebouwd , terug uit elkaar gehaald en dan in kisten verscheept naar Congo waar ze als rivierboten gebruikt werden. Ik werkte daar als leerling-pijpfitter aan de relingen.
In 1959 heb ik ook nog even bij Volvo gewerkt . Toen de zware stakingen begonnen tegen de Eenheidswet in 1960 werkte ik ondertussen al bij Bell Telephone in Antwerpen en ben ik lid geworden van de vakbond. Dat was ook de eerste keer dat ik een delegee zag. Mijn job was met de graveermachine firmaplaatjes in koper graveren.
Na een aanvaring met een leidinggevende ben ik daar vertrokken en bij Recibel gaan werken. Daar maakten ze plastieken doppen en bakelieten producten. Ik werkte daar in twee ploegen.
Uiteindelijk ben ik in 1964 naar General Motors (foto links) getrokken en ben daar aan de trimlijn bij de afwerking begonnen in de oorspronkelijke Fabriek 1. Er werden daar toen auto’s , vrachtwagens en bestelwagens gebouwd van de merken Opel, Vauxhall , Bedford, Chevrolet en Pontiac. Ik denk dat we toen 128 verschillende modellen bouwden. Dat was enorm. Je werd niet afgelost en als je bijvoorbeeld naar het toilet moest, sprong een collega voor je in als hij kon of je ging als je een wagen had gebouwd waar minder werk aan was.
Wat was jouw job bij Cockerill, Robert?
Bij Cockerill heb ik de eerste keer gewerkt tot januari 1961 met een onderbreking van 20 maanden om mijn legerdienst te doen in Leopoldsburg en Siegen.
Ik was aftekenaar (zie foto) bij Cockerill. Eerst kreeg ik opleiding van vijf jaar bij een stielman als helper en nadien mocht ik zelfstandig werken. Aftekenaar was een beroep apart: we kregen plannen van een tekenbureau en moesten die dan met een krasstift met widiapunt rechtstreeks overzetten op staalplaten, zodat de metaalbewerkers die dat dan konden bewerken (snijden, plooien, lassen, enz...). Dat was precisiewerk en moest van de eerste keer juist zijn, want als het plan niet goed was overgezet op staalplaat, paste het materiaal natuurlijk niet als het in elkaar gezet werd. Vaak nam ik plannen mee naar huis om ze te bestuderen. Het was een stiel apart, maar spijtig genoeg kon je dat enkel gebruiken op een scheepswerf.
Hoewel ik op de scheepswerf werkte, ben ik nooit op een schip geweest. Ik heb altijd in het atelier gewerkt bij Cockerill. En dat kwam ook omdat ik het middelbaar gedaan had en daarnaar gekeken werd. Er waren in die tijd niet veel die hun middelbare studies afmaakten.
In 1961 moest ik vertrekken wegens herstructureringen. In de streek hier waren heel veel scheepswerven. Zodoende kon ik aan de slag bij de scheepswerf Mercantille waar ik van maart tot oktober 1961 ook als aftekenaar werkte. Ik ben dan daarna bij Ytong CBR hier wat verder op in de straat kunnen beginnen. In eerste instantie als arbeider en wat later werd ik bediende en oefende de functie van magazijnier uit.
In 1982 was ik werkloos door herstructureringen en in 1992 ben ik op mijn 61e op vervroegd pensioen gegaan.
Nam jij deel aan vakbondsacties?
Het aantal stakingen dat er op de scheepswerven geweest zijn, kan ik niet meer tellen. We hebben daar heel vaak op straat gestaan, niet in het minst om de arbeidsduur te verminderen. In het begin werkten we 48 uren, pas na maanden staken gingen we naar 45 uren en ten slotte naar de 40-urenweek. Nu is dat ondenkbaar om 48 uur te werken.
Ondanks het feit dat ik op Cockerill zelf geen delegee was, heb ik me het vakbondsgebeuren altijd heel fel aangetrokken. De hele periode dat ik bij Ytong werkte, van 1961 tot 1978, was ik delegee. En al hoorde het bedrijf bij de Algemene Centrale Hout en bouw, ben ik altijd als vakbondsafgevaardigde bij de metaalvakbond gebleven.
Dikwijls heb ik daar moeten ingrijpen als er tijdelijke werkloosheid was in het bedrijf en men toch probeerde om arbeiders overuren te laten maken. Ik stond altijd heel vroeg aan de poort om te zien dat er op zulke momenten niemand binnenkwam. Mijn vakbondsjas hangt hier nu nog.
Jammer genoeg ben ik niet meer zo goed te been. Anders zou je me nog steeds op manifestaties, vergaderingen en zelfs piketten zien. Vroeger vond je me op iedere betoging, samen met mijn vrouw want die ging altijd mee. Desondanks blijf ik nog altijd op de hoogte van wat er zich overal afspeelt. Het zit in je bloed en je blijft er mee bezig, ook na je pensioen.
Hoe ben jij in de vakbond gerold, Fernand?
Ik werd dus lid in 1960, toen ik bij Bell Telephone aan de slag was. In de tijd bij Recibel hoorde ik dat als er iets stuk ging, je dat zelf moest betalen. Zo ging dat in die tijd. Natuurlijk kreeg ik ook iets voor en men wilde mij daarvoor laten opdraaien. Door de tussenkomst van het ABVV in Hoboken toen moest men dit laten vallen.Men was steeds verwonderd dat ik zo goed ingelicht was over de rechten en plichten van de werknemer. Uiteraard kwam dit omdat ik me altijd ging bevragen op het vakbondskantoor.
Mijn vader was verkoper op de vogelmarkt en ik hielp hem dikwijls waardoor ik ook leerde verkopen en die technieken kon ik later ook gebruiken in mijn vakbondsleven. Op een bepaald moment vroeg een oom van mij , die bij RBP werkte en daar delegee was , waarom ik eigenlijk geen delegee wou worden. Zo ben ik dan in februari 1971 in de vakbond terechtgekomen. Men stuurde me direct naar Melreux voor een spoedcurcus. De kaderschool heb ik van 1971 tot 1974 na mijn werkuren gevolgd. Dus ik had eigenlijk een dubbele opleiding.
Op het bedrijf kreeg ik de verantwoordelijkheid voor de hulp- en steunkas als raadslid. Dit was een fonds waarbij iedere werknemer aangesloten was en die gedurende 7 kalenderdagen na het gewaarborgd loon een vast bedrag uitbetaalde. In het begin stortten zowel de vakbond als de werkgever hierin de helft . Later werd dit volledig door de werkgever betaald. Het bestuur bestond uit afgevaardigden van beide partijen.
Op de eerste vergadering van de syndicale delegatie gooide ik een hoop gereedschap op tafel en haalde aan dat het niet normaal is dat mensen hun eigen materiaal moeten kopen als er iets verloren was. Bovendien stond ook in het arbeidsreglement dat GM daarvoor moest zorgen.
Meteen een zwaar punt waaraan gewerkt moest worden. Al het materiaal op de fabriek moest gecontroleerd en verdeeld worden zodat iedereen het nodige had. Mijn naam was al meteen gemaakt bij het management. Bijkomend door het feit dat ik hen steeds wees op de toepassing van de reglementen en wetgeving.
Wat was jouw stokpaardje als delegee?
Ik ben als delegee (foto links: Fernand met militanten; foto rechts Fernand in ABVV-Metaal-tenue) als eerste begonnen met effectieve ledenwerving op het bedrijf want in het begin gebeurde dit niet. Een bepaalde afdeling werd om uiteenlopende redenen links gelaten en daar begon ik iedereen te bezoeken om te weten bij welke vakbond ze waren. Net toen ik rond was, moest ik bij de toenmalige hoofddelegee komen om uit te leggen wat ik allemaal aan het doen was. “Tja, je moet je leden toch kennen als je goed werk wil leveren.”
Dit werkte natuurlijk enorm in ons voordeel bij de Sociale Verkiezingen. Ik heb trouwens alle verkiezingslijsten van toen bewaard.
Na de eerste syndicale verkiezingen kwam ik dan in de ondernemingsraad. In 1979 gingen we in shiften werken en werd ik als shiftverantwoordelijke vrijgestelde. Iedere shift had namelijk een shiftverantwoordelijke met een aantal delegees . Als er nieuwkomers waren , sprak ik die ook onmiddellijk aan. Het duurde heel lang voor de andere vakbonden dit door hadden.
Als er 100 nieuwelingen binnenkwamen , was ongeveer 30 % al bij ons gesyndikeerd. Ik maakte lijsten op en ging iedereen af en kon zo dit percentage aanzienlijk verhogen. Zo heb ik in de loop der jaren verschillende systemen uitgewerkt. Er waren bij mij zelfs drie groepen militanten: diegenen die naar de vergaderingen kwamen, militanten aan de lijn en een groep die alleen ik kende. En die laatste groep heeft ook vaak zijn nut bewezen.
Herinner jij je enkele vakbondsacties waaraan je hebt meegedaan?
In de jaren ‘80 hebben we verschillende vrijdagstakingen gehad tegen de index.
Wat me ook opviel, was dat er in de cao duidelijk stond dat een delegee geen voordeel noch nadeel mocht ondervinden bij het uitoefenen van zijn mandaat. Er heerste echter jarenlang een vriendjespolitiek op het werk aangaande de mogelijkheid om een nieuwe job te leren om zo in een hogere looncategorie te komen. De delegees kregen geen kans om een nieuwe job aan te leren en bleven soms 30 jaar lang ‘hangen’ op een lage loongroep. Ik heb er dan voor geijverd dat iedereen , inclusief delegees , die kans moest krijgen, wat uiteindelijk ook gebeurd is.
Wat me ook niet erg beviel , waren de beruchte 10-urenploegen. Enerzijds door het aantal uren die afweken naargelang de shiften maar ook de verloning. Persoonlijk was ik meer voor drie ploegen.
We zijn zelfs in Amerika gaan kijken hoe men dat daar deed, maar de situatie ginder kon je onmogelijk vergelijken met ons. Men leefde daar heel anders en men werkte bovendien in een veel trager tempo. Omdat er zoveel correcties op lonen moest gebeuren doordat er zoveel foutieve berekeningen werden gemaakt, heeft men dan uiteindelijk toch beslist om met drie ploegen te werken.
De laatste drie jaar dat ik bij GM was hield ik me vooral bezig met alle niet-productieafdelingen en de berekeningen van de brugpensioenen. Men kwam naar mij om alle berekeningen die door de personeelsdienst gemaakt waren te laten controleren.
In 1997 ben ik in brugpensioen gegaan en actief geworden bij de gewestelijke brug- en gepensioneerdenwerking bij De Brug.
We zijn daarna in 2000 stap voor stap begonnen met de oprichting van een provinciale gepensioneerdenwerking via de Metaalcentrale in Antwerpen. En later kwam dan de oprichting van de werking in de Metaalcentrale waar we ook meteen een eigen brochure uitbrachten. Ondertussen zit ik 18 jaar in de Seniorencommissie van de Metaalcentrale.
Interview door Peter Hulsmans - december 2015
Fernand zoals we hem nu kennen: