Met Limburg als derde provincie in de serie over onze anciens zijn we opnieuw in een stad met historische achtergrond beland, namelijk de oudste stad van België: Tongeren. In de schaduw van het majestueuze standbeeld van Ambiorix op de Grote Markt spreken we met Jean Vanpol (21 februari 1946), voormalig hoofddelegee van Heraeus Electro Nite in Houthalen, en Tony Castermans (11 juli 1948), gewezen secretaris en voorzitter van ABVV-Metaal Limburg.
Jean, welke weg heb jij afgelegd vooraleer je terechtgekomen bent bij Heraeus?
Jean: Ik ben beginnen te werken toen ik 15 jaar was. Ik ging naar de technische school, maar school lag me helemaal niet. Ik ben dan begonnen bij een zelfstandige die in centrale verwarming en sanitair deed. Ik had toen, in 1961, 15 frank per uur. Dat is omgerekend ongeveer 37 eurocent.
Het was zwaar werk, want er waren nog geen klopboormachines. Alles gebeurde nog met hamer en beitel. Als je dan ook nog bedenkt in welke omstandigheden gewerkt werd... Van veiligheid of gezondheid op het werk was weinig of zelfs geen sprake. Men werkte toen ook nog met lood in de waterleidingen.
In die tijd waren er echter veel mijnwerkers die zelfstandig begonnen als installateur. In Heusden waren er zo een 8-tal en binnen een tijdspanne van 5 tot 6 jaar gebeurde hetzelfde als nu met de plaatsers van zonnepanelen: men kreeg het steeds moeilijker om aan werk te geraken door het grote aanbod.
Toen ik stopte op mijn 21e, had ik inmiddels 55 frank (1,36 euro) per uur. Nu zijn er betere reglementeringen qua lonen, maar vroeger gebeurde het vaker dat de werkgever het niet zo nauw nam met wettelijke opslagen en die soms maar gedeeltelijk gaf. Mijn eigen werkgever is daar toen zelfs voor gestraft geweest. Op een bepaald moment had ik recht op 27,5 frank en kreeg er maar 25.
Ik was die praktijken moe en er werd toen personeel gezocht bij Ford in Genk en bij Renault in Vilvoorde. In die tijd ging men overal volk ronselen. Je kreeg altijd direct een vast contract. Tijdelijke contracten of interim bestond niet. Dus ging ik bij Renault in twee ploegen werken in de plaatslagerij. In 1966-1967 hadden we nog de 42-urenweek met als gevolg dat we ook zaterdag in de voormiddag moesten werken. Ik heb daar drie jaar gewerkt.
We bouwden de R4, R5, R8 en R10. Bij de vroege moest ik iedere dag om 3.40 uur 's morgens vertrekken met de bus die in Helchteren vertrok. We kwamen dan aan tegen kwart voor zes , en de bus bleef daar op de parking van de fabriek staan tot onze shift voorbij was. Tegen half vier in de namiddag waren we terug thuis. Je was dus altijd de klok rond weg van huis. Na die drie jaar begon de lange reistijd toch door te wegen en zocht ik wat anders dichter bij de deur.
De mijn van Houthalen was aan het sluiten en verschillende gebouwen kwamen leeg te staan. Daar had zich Electro Nite, toen nog een vrij jong bedrijf, gevestigd. Eind 1971 ben ik daar dan begonnen. Ik verdiende ongeveer 72 frank per uur tgenover 80 frank bij Renault. Maar ik werkte wel in dagploeg, omdat er toen nog geen ploegensysteem was. Ik deed er voornamelijk onderhoudswerk.
Hoe kwam je er in contact met de vakbond?
Jean: Er was toen maar één vakbond op het bedrijf waar bijna iedereen lid van was en dat was het ACV. In die tijd was het zeer moeilijk voor het ABVV om er voet aan de grond te krijgen, omdat de hele maatschappij ertegen was. Een jonge secretaris, Herwig Jorissen, kwam in 1976 aan het bedrijf en deelde er pamfletten uit. De personeelschef zei hem zelfs dat hij geen moeite moest doen, omdat hij toch niet binnenraakte en de mensen het zo goed genoeg hadden. In een lokaaltje van De Voorzorg werden dan plannen gesmeed om kandidaten te werven voor de sociale verkiezingen. We hadden zes mensen om op twee lijsten te plaatsen. Er stond zelfs iemand op de lijst die we nog moesten aansluiten als lid.
En toen haalden we ineens de meerderheid van de mandaten binnen. Ik ben hoofddelegee geworden van 1976 tot ik in 1997 halftijds ging werken. Ik heb enkele vormingssessies in Melreux meegemaakt en we hebben ook plaatselijk vorming gegeven, omdat niet iedereen in de mogelijkheid was om een week van huis te zijn omwille van kinderopvang en dergelijke.
Tony, hoe was jouw kindertijd?
Tony: Wij woonden tegenover de gemeenteschool en daar kon je pas binnen vanaf het eerste studiejaar. Ik zat toen in de kleuterschool bij de nonnetjes maar mijn ouders wilden dat ik naar de gemeenteschool ging. Ze schreven me daar een jaar te vroeg in waardoor ik dus een jaar te vroeg op school zat. Ik had het vrij gemakkelijk, was de primus van de klas, maar werd er wel nogal lui van. In het middelbaar was het al wat anders. Op het eerste jaar A2 was ik 14 jaar en zat daar samen met gasten van 17 tot 20 jaar. Dagelijks ging er wel iemand brossen en ik was telkens mee, maar mocht in geen enkel café binnen en wachtte dus in het stationsbuffet van Tongeren op de trein.
Thuis hadden we het financieel niet gemakkelijk. Mijn vader was al op pensioen. Na een jaar A2, in 1963, ben ik op leercontract gegaan bij een carrossier voor 3 jaar.
Tijdens dat leercontract heb ik toch een aantal levenslessen gekregen. Mensen die altijd in een beschermde omgeving hebben gewerkt, beseffen vaak niet wat er allemaal kan mislopen als je niet in zo een beschermde omgeving zit.
Heb jij het socialisme met de paplepel meegekregen?
Tony: Na de staking van 1960-1961 hebben het ABVV en de Belgische Socialistische Partij de kaderschool opgericht in Limburg. Mijn vader, die toen ook actief was bij de BSP zei me: "Ga jij maar naar de kaderschool." En ik was toen pas 14, maar in die tijd ging ik dus 1 avond per week, iedere week naar de kaderschool in Bilzen. We kregen daar lessen over allerhande thema's. Daar ontmoette ik de latere hoofddelegee van Ford, Charel Pannemans. Na mijn leercontract, drie jaar later dus, ben ik naar Ford gegaan en kon daar onmiddellijk beginnen. Ik kwam daar Charel Pannemans terug tegen die me nog herkende van de kaderschool en ik ben dan via hem actief geworden in de vakbond. Je moet je voorstellen, we waren met 6 à 7 militanten waarvan 2 delegees voor de ganse fabriek.
Hoe verliep je syndicaal debuut?
Tony: Wat ik me nog goed herinner van toen, was dat het ACV eiste dat de baas van de personeelsdienst iemand van het ACV werd. Maar Ford is daar nooit op ingegaan. Het ACV was in die tijd heer en meester in Limburg uitgezonderd in de mijnen. We hadden wat invloed bij de zinkfabrieken in het noorden, maar daar was het ook zeer moeilijk voor ons. Ze probeerden natuurlijk die situatie door te trekken bij Ford in Genk. Door het groot aantal werknemers bij Ford kregen we als vakbond de mogelijkheid om financieel sterker te worden en zo meer mensen en middelen in te zetten. Als je in het begin bij een populatie van 10.000 man 2 % kon syndikeren, had je ineens 200 leden meer. Uiteindelijk heeft dit geholpen onze vakbond op de kaart te zetten.
Vertel eens over het verloop van je syndicale carrière?
Tony: Er was afgesproken om in 1969 een verkiezing voor een nieuwe syndicale delegatie te organiseren en ik werd gekozen als plaatsvervanger in de syndicale delegatie. In 1970 kwam ik op bij de jongeren en werd ik verkozen als jongere in de ondernemingsraad. Even later werd ik ook delegee. Zoals de meesten, heb ik verschillende vormingen doorlopen, eerst in Mariakerke de vorming van het ABVV, later in het weekend de vorming in Melreux . Daar heb ik heel wat jonge militanten uit andere gewesten leren kennen, die ik dan later als kameraden en strijdmakkers weer mocht tegenkomen. Tegelijkertijd volgde ik een opleiding bij het Socialistische Jeugdleiders Instituut, het SJI, waarvan ik vermoed dat het nu niet meer bestaat. Die vorming had plaats in Diest. Vrijdagavond als de leerlingen weg waren, kwamen wij daar toe met een hele groep en zondagmiddag vertrokken wij weer. Je bouwt een soort netwerk en een erg grote kameraadschap onder de collega's op. Heel wat van deze mensen zijn later in Limburg terechtgekomen ofwel in de vakbond of de mutualiteit, ook in de politiek.
In 1972 was het ledenaantal en het aantal bedrijven in de provincie zodanig gegroeid dat er besloten werd een bijkomend secretaris aan te werven. De collega-militanten bij Ford hebben er toen sterk op aangedrongen dat ik mij kandidaat zou stellen. Om mij toe te laten tot het examen voor secretaris heeft men nog een afwijking moeten toepassen, omdat ik eigenlijk een half jaar te jong was. In het reglement was namelijk voorzien dat je 25 jaar moest zijn. Ik werd dus secretaris in 1973, in 1976 werd Rik Beutels secretaris en in 1977 kwam Herwig Jorissen erbij ter vervanging van Jan Wellens. We werden dan terug onafhankelijk van Antwerpen en iets later vertrok Herwig als jonge secretaris naar Brussel. We bleven dus met twee secretarissen en een voorzitter over in Limburg. In 1996 is Jos Clemens als Voorzitter met pensioen gegaan waarna ik hem opvolgde.
Wat was jouw syndicale stijl?
Tony: Ik heb nog het geluk gehad om samen met Herwig en Rik de tijden mee te maken dat hoe harder je vuist op tafel belandde, hoe meer franken er van tafel vielen. Maar meer en meer moest een offensieve vakbond naar een defensieve vakbond gaan in het bedrijf. Niet alleen om over de arbeidsvoorwaarden te onderhandelen, maar ook over de effectieve jobs. Ik heb dat ooit op Ford gezegd en Erik (de laatste hoofddelegee bij Ford) heeft dat nog herhaald: "Wat ben je met 3 euro opslag als je twee jaar later je job verliest?" Dat wil niet zeggen dat je weerloos bent en je broek moet afstoten, maar je moet het wel in je achterhoofd houden.
Op Ford heb ik geprobeerd de Duitse manier van werken op syndicaal vlak te introduceren. Want in Duitsland had men toen per 50 werknemers een vertrouwenspersoon. Dat betekende dat er niemand kon rondlopen zonder er ergens iemand van de vakbond in de buurt was. Voormalig directeur in Genk, Peter Heller, in zijn jonge jaren zelf syndicaal actief bij IG-Metall, heeft ons toen de mogelijkheid geboden en er werden daaromtrent afspraken gemaakt. Terzelfdertijd zijn er ook afspraken gemaakt om wilde stakingen en partiële stakingen te vermijden. Later zijn ze ook door zijn opvolger, Johannes Oimann, overgenomen.
Dat betekende dus dat we in het begin van mijn carrière bij Ford vakbondsvergaderingen had met een zestal mensen en op het einde van mijn carrière hadden wij militantenkernen van 60 à 70 mensen. Gemiddeld waren er altijd een veertigtal aanwezig. En dat was maar één derde van de totale militantengroep in Genk. We hebben het zelfs zover gekregen dat een militant beschermd was in zijn afdeling. Want met een zo grote groep kon niet iedereen via de lijstvorming beschermd worden. Dat was een serieuze afspraak die we konden maken met de directie. Het spreekt natuurlijk voor zich dat de militant er de kantjes niet moest aflopen. Door die afspraken bekwamen we dat militanten niet van afdeling konden verplaatst worden naar afdelingen waar al militanten zaten waardoor we een verspreiding over de ganse fabriek konden waarborgen.
Waren de syndicale structuren van toen gelijk aan die van nu?
Tony: Na de stakingen van 1960-1961 werd Limburg ondergebracht bij de Federatie Antwerpen, omdat we toen als zelfstandige federatie niet leefbaar waren. Een van de redenen was ook dat de Federatie Luik trachtte om Limburg naar zich toe te trekken. Heel wat werknemers in Limburg waren gesyndikeerd bij het ABVV, maar in Luik. Dit had voor gevolg dat er in het Zuiden van de provincie zeer weinig leden voor de Limburgse Metaalbewerkers waren. Heel wat werknemers in de Luikse staalnijverheid waren Limburgers. Ook bij FN in Herstal werkten toen heel veel Limburgers. Het ging toen zelfs zo ver dat diegenen die niet in Luik aangesloten waren, niet geholpen werden. Ik ben deze conflictsituatie vaak tegengekomen en heb ook gemerkt dat dit binnen het ABVV altijd is blijven wringen. Louis Major, de algemene secretaris van het ABVV, had tijdens een Congres de regel laten stemmen dat men gesyndikeerd was waar men woonde. Dit werd over gans Vlaanderen algemeen toegepast, maar in Wallonië moest men aangesloten zijn waar men werkte.
Hoe was de verstandhouding met de andere bonden?
Omdat de nieuwe mensen aan de top na het vertrek van de oude generatie van het ACV indertijd met ons in het veld stonden en samen onderhandelingen voerden, verbeterde de relatie met hen beduidend. Zij aanvaardden ons en omgekeerd en dat werkte. In tegenstelling tot de harde gevechten in de jaren '60 en '70 is die onderlinge strijd in de jaren '90 eigenlijk weggevallen.
Jean, noem eens enkele van je syndicale verwezenlijkingen op het bedrijf?
Jean: Onze eerste verwezenlijking was van de 39-urenweek tot uiteindelijk een 36,4 uren-week te komen. Er kwamen zo 14 ADV dagen bij.
Omdat het stilaan beter begon te gaan met het bedrijf, zijn we naar ploegen overgestapt. We maakten ongeveer 40.000 thermokoppels. Er werd met premies gewerkt van 0-15 % en later naar 25 % naargelang de stuks die men maakte. De productie verhoogde naar 70.000 stuks en ik kwam in een ondersteunende functie, omdat er meer puntlasmachines kwamen die onderhouden moesten worden.
Je kan enkel iets van je baas krijgen als hij geld verdient. In het begin was dat heel moeilijk te controleren. Ik herinner me nog de eerste ondernemingsraad waar we de balans vroegen en de directeur weigerde die te geven. Hij had tot dan enkel met het ACV aan tafel gezeten en nu moest hij plots zijn portefeuille tentoonstellen. De controleur van de Administratie van Economische Zaken is toen moeten langskomen, omdat hij weigerde de cijfers te geven.
Electro Nite hing af van het moederbedrijf dat in Amerika niet zo veel voorstelde. We hadden in België het voordeel dat we zeer kort bij de staalindustrie gevestigd waren. We konden dus een product maken dat direct naar Cockerill en andere bedrijven ging om daar te gebruiken en te testen. We werkten ook veel voor Thyssen. Thermokoppels worden namelijk gebruikt om de zeer hoge temperaturen van vloeibaar staal te meten.
Het bedrijf was beursgenoteerd in Amerika en iedere keer als het goed ging, werd het verkocht. De eerste directeur, de Nederlander Klein, heeft het bedrijf zelfs terug gekocht. Hij had ook de hogere kaders verplicht aandelen te kopen. Na enkele jaren kocht hij ze weer uit en ten slotte werden we overgenomen door de holding Heraeus uit Hanau-Duitsland in 1988.
Electro Nite was erg gekend door vele staalbedrijven als leverancier van kwaliteitsmateriaal. Heraeus heeft stelselmatig de meeste concurrenten opgekocht. Door het grote kapitaal dat hierin omging en de toegang die wij hadden tot de balans, konden we dit bij onderhandelingen ook aangeven en ervoor zorgen dat er een gedeelte van de winst werd verdeeld.
Na de eerste Golfoorlog in de jaren negentig is alles geminderd. Een crisis stak de kop op .Er kwam meer en meer automatisatie. Machines werden gemaakt door machines. Ook de doorgroeimogelijkheden van schoolverlaters naar hogere functies werden moeilijker. In de periode dat we geen extra koopkracht konden bemachtigen, werden de extralegale voordelen verhoogd binnen het wettelijk kader zoals de maaltijdcheques, hospitalisatie- en groepsverzekering,... Allemaal dingen die er kwamen als men op een andere manier de enveloppe kon invullen.
Maar we hebben toch hele goede dingen kunnen realiseren op het bedrijf, onder andere de stukpremies, de ploegentoeslagen en arbeidsduurvermindering en extra legale voordelen bekomen. We waren ook één van de enige bedrijven waar vrouwen meer verdienden dan mannen. Arbeiders konden bij ons vroeger op pensioen op 50 jaar , vroeger dan de bedienden. Nu spreekt men steeds van langer werken , ik ben ervan overtuigd dat niemand weet hoe de arbeidsmarkt eruit ziet binnen nu en vijf jaar.Het zwaartepunt ligt nu ook vaak om verworvenheden te kunnen behouden. Bij de onderhandelingen moet men ook eens kunnen zeggen :stop ermee met dingen te vragen. Behoud wat je hebt , zorg voor zekerheid.
Wat zijn je bekommernissen voor de toekomst van het bedrijf, Jean?
Jean: Als je bekijkt wat voor een massaproductie er momenteel is en de tewerkstelling die er maar tegenover staat... Electro Nite zit in iedere uithoek van de wereld, maar dat geldt ook ook Ford , Philips, .... De versnelde technologie gaat deels ten koste van de tewerkstelling. Machines besturen machines, computers analyseren en lossen problemen op. Men wil alsmaar meer mensen aan het werk krijgen, maar er moet ook werk zijn. Vroeger stapte je een fabriek buiten en bij wijze van spreken begon je een straat verder. Bovendien had je onmiddellijk een vast contract. Maar geleidelijk aan is men begonnen met tijdelijke contracten, proefcontracten, dan kwamen de interimcontracten waar ons altijd met hand en tand tegen verzet hebben , en allerhande tijdelijke 'oplossingen' (denk aan startbaanovereenkomsten, IBO , ....). Ik moet erbij zeggen dat veel mensen hierop te gelaten gereageerd hebben.
Vroeger werden mensen die hun job na een inwerktijd kenden, vast aangeworven. Nu krijgt men opeenvolgende contracten en wordt dan ontslagen, waarop anderen worden aangenomen. Je gaat me toch niet vertellen dat iemand na twee jaar met opeenvolgende contracten, zijn werk niet doet of kent?
Maakte je een memorabele actie mee op de fabriek?
Tony: Ik was dus in 1966 bij Ford begonnen en in 1968 maakte ik de eerste grote staking mee op de fabriek. Er was in 1963 een akkoord gesloten tussen de provincie Limburg, Ford en het ACV om sociale vrede te behouden gedurende 5 jaar. Hoewel we niet bij de oorspronkelijke onderhandelingen betrokken waren, heeft het ABVV dat akkoord later ondertekend, om op die wijze ook een vertegenwoordiging te krijgen in de eerste syndicale delegatie. Maar reeds in 1965 zondigde het ACV hiertegen en wou een staking op gang trekken. Het ABVV is hier niet in meegegaan, omdat we stelden dat een handtekening, ook al hadden we die eigenlijk onder dwang (we hadden niet mee kunnen onderhandelen) gezet , een handtekening blijft. Op 1 november 1968 liep die overeenkomst af en er was toen een zes weken durende staking die zeer hard was. Ford heeft indertijd echte knokploegen met knuppels ingezet om ze proberen te breken. Die mannen reden rond met dienstwagens (het eerste type Escort) om de werkwilligen overal gaan op te halen. Na die staking hebben we dan een cao voor drie jaar kunnen afsluiten.
Is er een dieptepunt tijdens je periode bij Heraeus dat je je herinnert?
Jean: Wat me erg geraakt heeft, was toen de secretaris mij thuis kwam vertellen dat er een herstructurering ging plaatsvinden bij Electro Nite. Er moesten 100 mensen weg. We hebben dat kunnen afzwakken tot 60 personen , maar wij waren bij ons niet gewend dat er zomaar ontslagen vielen. We moesten deeltijdse arbeid invoeren, sommige afdelingen moesten 6 uur werken in plaats van 8. Men kreeg een bijpassing bij de werkloosheidsvergoeding uit een pot, zodat men ongeveer drie jaar geen loonverlies had. Nog geen jaar later heeft men een grote groep mensen moeten binnenhalen, natuurlijk op interimcontracten. En de groep die weg moest, moest aan veel lagere lonen gaan werken op andere bedrijven, als ze al werk vonden, met als gevolg dat de voorziene bijpassing niet het gewenste resultaat opleverde.
Hoe zie jij de rol van de vakbond in België?
Tony: We hebben het geluk dat de vakbond sterk staat in België. We zijn geïnstitutioneerd, om het eens moeilijk te zeggen. Vandaag zijn er echter mensen die dit gegeven voortdurend aanvallen, en neem van me aan, als ze daarin slagen kun je de democratie vaarwel zeggen. Overal ter wereld waar dictaturen heersen, zowel links als rechts, zie je hetzelfde beeld. Het eerste wat ze willen doen, is de vakbonden proberen te muilkorven. De vrije vakbeweging is de waarborg voor de democratie. Het ligt zelfs vast in het Europees Handvest dat de vrije vakbeweging fundamenteel is voor de democratie. Er zijn veel te weinig mensen die zich dat realiseren. De dag van vandaag denken veel mensen dat ze het allemaal zelf kunnen. Voor een stuk is dat zowel onze eigen 'fout' als verdienste. Wij hebben er als vakbeweging voor gezorgd dat er wetten zijn die zoveel bescherming geven dat de mensen de noodzaak van die vakbeweging niet meer inzien. Een personeelschef van Ford heeft me ooit gezegd: "Hoe krijg je de vakbond klein? Zorg dat de mensen tevreden zijn, dan gaan ze niet naar de vakbonden. Klachten zijn de sterkte van de vakbond."
Welk moment in je carrière is je bijgebleven?
Tony: Dat is de bezetting van Clare International in Tongeren. We bleven daar in beurtrol slapen en hadden zelfs een vrije radio geïnstalleerd. De solidariteit daar was enorm en die kwam door de vrije radio ook uit de wijde omgeving van Tongeren. Ook bij de bezetting van de Machinefabriek in Lanklaar met 32 mensen is me bijgebleven. Naast zo vele andere acties, te veel om op te noemen. Daar ontstaan vriendschappen, dat hou je soms niet voor mogelijk. Je hebt daar uren en uren samen doorgebracht en je leeft daar samen met die mensen. Dan beleef je het syndicalisme samen met je leden, hoor je hun zorgen en bezorgdheden, ook de toekomstdromen voor hun gezin en voor hun kinderen. Dat is waar syndicalisme eigenlijk om draait.