In gesprek met ... Raymond Smeulders.
Ik was zeventien jaar toen ik als jobstudent begon bij Renault in Vilvoorde. De fabriek was een begrip in de regio. Ze stond voor werkzekerheid en voor een goede boterham. We verdienden er een deftig maandloon, aangevuld met driemaandelijkse productiepremies. Het gevolg was dat tientallen personeelsbussen dagelijks heel Vlaams-Brabant en voor een stuk ook Limburg, Antwerpen en de rest van Vlaanderen afreden om Renault-arbeiders naar het werk en weer naar huis te brengen.
Het jaar nadien, op 5 juli 1971, kreeg ik er een vast contract. In die tijd ging dat nog zo: geen tijdelijke contracten, geen interim, enkel 14 dagen proeftijd. Het duurde nog een jaar of vier voor ik de stap waagde naar de vakbond, want in 1975 kwam ik op voor de jongeren bij de sociale verkiezingen.
Dat was het begin van een mooie vakbondscarrière, waarbij ik dankzij de vormingen in Melreux veel heb bijgeleerd over sociale wetgeving, maar ook mijn persoonlijke grenzen verlegde door in gezonde discussie te leren treden met anderen. Van onschatbare waarde tijdens die eerste jaren was de steun van de oude ervaren garde. Die bagage kwam van pas toen in 1989 veel collega’s met brugpensioen vertrokken, waaronder de toenmalige hoofddelegee, en ik in zijn voetstappen trad.
Als hoofddelegee was het veel schipperen tussen mijn ploeg, de andere vakbonden en onze mensen op de vloer. Ik zag het als mijn eerste en voornaamste taak om een hechte ABVV-ploeg te creëren. Als ABVV telden we een kwart minder leden dan het ACV destijds en dat bemoeilijkte de werking absoluut. Ledenwerving was dan ook mijn tweede doelstelling. Beide uitdagingen ben ik met succes aangegaan: we hadden tegen 1997 een prachtige groep, waarin vertrouwen het kernwoord was. Bovendien was het ABVV tegen dat moment ook de grootste fractie in het bedrijf. Dat hadden we te danken aan het vertrouwen dat we kregen van de mensen op de vloer. Wij hadden als ABVV dan ook de gewoonte om de collega’s zo veel en correct mogelijk te informeren over het reilen en zeilen in de fabriek door personeelsvergaderingen te houden. En dat werd gewaardeerd.
Onze aanpak stond in schril contrast met de wijze waarop we op 27 februari 1997 te horen kregen dat Renault Vilvoorde onverbiddelijk dicht ging. Nog voor de Bijzondere Ondernemingsraad waarop het verdict ons zou meegedeeld worden, beëindigd was, moesten onze mensen het doemnieuws al op de radio horen van Renault-topman Louis Schweitzer, die op hetzelfde moment een persconferentie gaf in het Brusselse Hilton. Waren er voortekenen geweest? Ja, anders zouden we enkele dagen voordien de Renault-terreinen met nieuwe auto’s nog niet hebben bezet. Het slechte nieuws hing in de lucht, maar iedereen dacht in de richting van looninlevering. Niemand had ooit hardop durven vrezen voor zulk een drastische beslissing.
Na de Bijzondere Ondernemingsraad besloot ik dat de mensen het verdienden dat ik als hoofddelegee hen bevestigde wat ze kort daarvoren al via de radio hadden moeten vernemen. Ik nam de microfoon en deed wat me te doen stond. Mijn provinciaal secretaris Karel Gacoms nam de microfoon van me over, toen de emoties van de mensen begrijpelijk hoog oplaaiden.
Dat er actiebereidheid was, werd meteen duidelijk. Machteloos als we stonden, wandelden we in groep naar het stadhuis van Vilvoorde om ons ongenoegen te uiten. Wat volgde, waren vijf zware maanden, waarbij syndicale kleur weinig rol speelde, maar solidariteit des te meer. Een groep van een honderdtal collega’s , militanten en gewone collega’s onder elkaar, stond dag en nacht en in drie ploegen aan het piket om de oorlogsbuit te bewaken. Zelf pendelde ik die maanden van het piket naar Parijs, waar de onderhandelingen op Europees niveau plaatsvonden, naar allerhande Europese steden om onze eisen kracht bij te zetten. Met enkele bussen reisden we naar Rijsel, waar we met het nodige geweld werden buiten gegooid. Al moet ik zeggen dat ik hier aan een serieus pak rammel ben ontsnapt dankzij journalist Dirk van Zundert die zijn camera gericht hield op het gebeuren en daarbij de Franse oproerpolitie toeriep dat het wel de hoofddelegee was die hij daar bij zijn kraag door de gang sleurde. We organiseerden betogingen in Brussel en Parijs, waar er telkens tienduizenden mensen op de been waren. Belangrijk was dat al onze acties gezamenlijk met de drie bonden werden overeengekomen. Onbetaalbaar was de steun van mijn vrouw Chris – we leerden elkaar trouwens op Renault kennen – die haar man enkel te zien kreeg in die periode, als ze mee actievoerde.
Onze eerste prioriteit was om de sluiting tegen te houden. In de tweede plaats, wilden we zoveel mogelijk tewerkstelling behouden en een tewerkstellingsplan uitstippelen. De sluiting bleek een lot waaraan niet viel te ontsnappen, maar er werd een tewerkstellingscel opgericht en 400 jobs konden de afgelopen 20 jaar behouden blijven. Natuurlijk gingen de mensen niet met lege handen naar huis en was het geen al te mis sociaal plan dat we uit de brand hebben gesleept. Die onderhandelingen verliepen niet zonder figuurlijke slag of stoot. Zo weigerde de Renault-top aanvankelijk tijdelijke werkkrachten, die al een jaar of vijf bij ons werkten, een sluitingspremie uit te betalen van dezelfde orde als de vaste werknemers. Ook het behoud van de 400 jobs was een echte twistappel. Maar we lieten niet los met als resultaat dat zelfs Schweitzer op den duur zei: “Ces 400 emplois, c’est mon bébé.” “Mijn kinneke ook”, was mijn reactie daarop.
Dat onze strijd achteraf een symbool werd voor de arbeidersstrijd, is een droevig maar vaststaand feit. We waren de eerste grote automobielfabriek die de deuren sloot in Vlaanderen. Later volgden Opel Antwerpen en Ford Genk. Bij iedere aankondiging van een fabriekssluiting, van Caterpillar tot een kmo, herbeleef ik die rauwe emoties van twintig jaar geleden. Ik wéét hoe ontredderd die mensen zich voelen, welke druk rust op de vakbonden die alles op alles zetten om een vreselijke situatie proberen om te buigen.
Daarom stond ik in eerste instantie niet te springen voor de organisatie van een herdenkingsweekend voor twintig jaar sluiting van Renault Vilvoorde. Toen de vraag mij de eerste keer werd gesteld, vreesde ik dat het oude wonden zou openrijten. Wil ik die miserie echt herbeleven? Maar naarmate er steeds meer mensen met dezelfde vraag kwamen, groeide bij mij het besef dat de mensen dit wel nodig hadden. Ze wilden mekaar terugzien, herinneringen uitwisselen. Daarbij ook de bedenking: ik had de mensen die al die maanden aan het piket hebben gestaan nooit echt kunnen bedanken. Na 20 jaar is het daarvoor meer dan hoog tijd.
Raymond Smeulders
Hoofddelegee Renault Vilvoorde