Werknemers hebben recht op vakantie. Het niet toelaten van een werknemer om zijn vakantie op te nemen maakt een inbreuk uit die bestraft wordt door het Sociaal Strafwetboek. Een werkgever mag een werknemer niet beletten om de vakantie te nemen waarop hij recht heeft, noch mag hij hem ertoe dwingen.
Voor gezinnen met kinderen wordt de vakantie bij voorkeur toegekend tijdens de schoolvakantie. Voor werknemers van 18 jaar en ouder moet in principe tussen 1 mei en 31 oktober een aaneengesloten periode van 2 weken vakantie worden gewaarborgd en van 3 weken voor werknemers onder de 18 jaar, tenzij de werknemer zelf vraagt om de vakantie op te splitsen. In elk geval moet een ononderbroken vakantieperiode van een week worden gewaarborgd.
Als de werknemer niet al zijn dagen heeft uitgeput waarop hij recht heeft volgens zijn prestaties van het vorige jaar, dan moet hij zijn vakantiedagen opnemen voor het einde van het jaar. Als deze dagen niet worden opgenomen, dan gaan ze in de regel verloren. De dagen kunnen dus niet worden verschoven naar het volgende jaar, tenzij er binnen de onderneming afspraken zouden bestaan over de overdracht ervan. Dergelijke afspraken zijn eigenlijk in strijd met de wetgeving, maar worden in de praktijk gedoogd.
Ook jongeren kunnen onder bepaalde voorwaarden recht hebben op vakantie zelfs al hebben ze hun rechten daartoe nog niet opgebouwd.
Jeugdvakantie kan worden toegekend in het jaar volgend op het einde van de opleiding indien
- de jongere jonger is dan 25 en
- in het jaar waarin de opleiding beëindigd werd ten minste een maand werkte als loontrekkende.
Neem contact op met je lokale vakbondskantoor voor meer informatie inzake de modaliteiten.